Ik begin mijn dag graag met een ochtendwandeling. Mijn dagelijks rondje stappen in het nabije veld of bos, of door de mooie wandelplekjes in mijn buurt, vormt, net zoals elk ochtendritueel trouwens, een goede, evenwichtige basis voor de rest van mijn dag. Ik voel dat mijn voeten, samen met mijn zintuigen, mij houvast geven en mij beletten om te verdrinken, zowel in mijn emoties en gepieker als in mijn dagelijkse activiteiten en verplichtingen.
Mijn geliefkoosde wandelplek voor dit louterend ochtendritueel is een omgeving met veel spontane flora en fauna. Een plek, waar de natuur haar eigen gang mag gaan, die mijn ogen, oren en neus de kost geeft en mij telkens weer opnieuw verrast en verwondert.
Wandelplek
Mijn liefde voor weelderige spontaniteit als dé ideale wandelplek is niet vanzelfsprekend, noch natuurlijk, leert Rebecca Solnit.
In haar essay Het pad de tuin uit (Wanderlust, een filosofische geschiedenis van wandelen, hoofdstuk 6, p. 107 – 131, Nijgh & Van Ditmar, 2019) gaat zij dieper in op het belang van de omgeving voor de praktijk van het wandelen. Op pagina 112 schrijft ze: “…ervoor kiezen om bij wijze van contemplatieve, spirituele of esthetische ervaring in het landschap te gaan wandelen kent een specifieke culturele voorgeschiedenis.”
Onze traditie om in natuurlijke landschappen te wandelen is, zo Solnit, te herleiden tot de 18de eeuw en haar gecultiveerde, romantische voorliefde voor de ongerepte, vrije natuur. Tot dan slenterde de bevoorrechte klasse vooral in tuinen, over promenades of door galerijen. Dat deed ze in eerste instantie voor de lichaamsbeweging. In de 16de eeuw moedigden artsen de niet werkende klasse nl. aan om dagelijks te wandelen voor de gezondheid.
Wandelkunst
Naarmate de aandacht voor het omliggende landschap groeide en de ommuurde tuinen zich openden, om te connecteren met de omgeving, evolueerde het wandelen van ‘beweging’ naar ‘beleving’. Wandelen werd een betekenisvolle vaardigheid. Een kunstvorm, die men puur voor het plezier kon beoefenen.
Men wandelde nog in of rond speciaal daarvoor ontworpen tuinen en parken, niet in buitengebieden. Zomaar langs openbare wegen lopen was lange tijd erg onconventioneel, al zouden broer en zus William en Dorothy Wordsworth hierin verandering brengen. Aan de vooravond van de 19de eeuw introduceerden zij het reizen te voet en maakten van wandelen in het open landschap een culturele handeling.
Wandelzin
Ik vertel dit omdat Rebecca Solnit zeer terecht wijst op het belang van de omgeving bij het wandelen. Vanaf het moment dat de omgeving, samen met de daaraan verbonden zintuigelijke waarneming, een bepaalde betekenis aan een wandeling geeft, verdient de plek die wij bewandelen en die ons fijne momenten bezorgd, onze volle aandacht.
Wandelgenot
In 1906 verscheen, bij Van Holkema en Warendorf in Amsterdam, het boekje Wandelen en Waarnemen. Geïllustreerde schetsen uit het leven van planten en dieren, door Eli Heimans.
Inleidend stelt Heimans, zelf een plattelandsvluchter en recreatief wandelaar, volgende, nog steeds pertinente, vraag: “Hoe komt het toch dat de meeste en de vurigste natuurliefhebbers in onze groote steden wonen en hun leven slijten tusschen dooie steenen? Waarom zijn ze niet buiten gebleven, en waarom gaan ze niet dood van verlangen naar natuurgenot?”
Enkele alinea’s en overpeinzingen later, vindt hij het antwoord: “… dat er hier (in Amsterdam, nvdr) zooveel natuurvrienden, trouw blijvende natuurvrienden wonen, en op ’t platte land eigenlijk zoo bedroefd weinig, dat komt doordat je de natuur eerst goed leert waardeeren, als je er niet meer dagelijks in verkeert en alleen tot afwisseling aan natuurstudie doet. Planten en dieren en boeken erover kunnen maar heel zelden een denkend mensch alles geven wat hij aan geestesvoedsel noodig heeft, om gezond en sterk te blijven; (…) en als ik lang, een maand b.v., op een stil plekje buiten heb doorgebracht, is het mij wel eens overkomen, dat ik zachtjes aan ’t verlangen voelde opkomen, om eens eventjes weer in de drukte te zijn, al was het maar voor een uurtje.”
Wandelwereld
Persoonlijk kan ik mij vinden in Eli Heimans bespiegeling. Om tevreden te zijn heb ik zowel de sereniteit van de natuur als de bedrijvigheid van de stad nodig. Toch overheerst, meer dan een eeuw later, nog steeds de tegenstelling “natuurgebied’ versus ‘stadsgebied’. Terwijl de Stadsflora van de Lage Landen, van Ton Denters (Fontaine Uitgevers, Amsterdam, 2020) de stad duidelijk ook als natuurlijke habitat van honderden wilde planten documenteert.
De grenzen tussen stad en buitengebieden lijken alsmaar meer en verder te vervagen. Wie voldoende uitzoomt ziet uiteindelijk enkel nog één plek, de aarde, als één groot ecosysteem.
Daarom loont het om regelmatig vanop afstand naar de wereld te kijken. Pas dan kan je helder zien en neem je, terwijl je weer inzoomt, overal in je omgeving kwetsbare stukjes natuur waar. Het zijn die plekjes die je aandacht verdienen, die je liefdevol moet koesteren en waarin je, nederig wandelend en waarnemend, schoonheid, troost, afleiding of ontspanning kan vinden.
Foto © Christophe Fontyn
Buiten springt de natuur nu écht open, we voelen het voorjaar duidelijk overal om ons heen.
Moviganta verwelkomt de lente met 4 #andereschoenen wandelworkshops LENTELUST. Vier je mee?
Heerlijke bespiegelingen rond wandelen. En dan de vogeltjes. Ik word terug gekatapulteerd naar m’n kindertijd en jeugd waarbij wij op initiatief van onze papa allemaal vroeg in de voormiddag naar de Kemmelberg fietsten om met onze blote voeten in de ochtenddauw te wandelen in het gras van het Warandepark.
Dank je voor deze oh zo fijne reactie, Tie! Schoonheid en verwondering zijn vaak zo verrassend nabij dat we ze over het hoofd zien. Geniet van je mooie herinneringen.